“Ondanks alles bleef hij Nederland trouw.’ Petrus Betaubun, Otto Mataheru, Elisama Latul en Jacob Manuhuwa behoorden tot de honderden vergeten Molukse KNIL-militairen die aan de Birmaspoorlijn moesten werken.In het Historisch Nieuwsblad vertel ik hun verhaal.
28 Molukse verzetsstrijders.”.
Klik hieronder naar de link voor het volledige artikel:
Artikel Bram de Graaf -Molukse oorlogshelden. Birmaspoorlijn -Historisch Nieuwsblad 05-2024
Informatie over Bram de Graaf
Ieder jaar zijn ze er weer. De Molukkers die op 15 augustus in alle vroegte per bus vanuit de Molukse wijk in Lunteren koers zetten richting het Indisch Monument in Den Haag. Om te herdenken dat in 1945 het officiële einde van de Tweede Wereldoorlog plaatsvond. Minggus Latul en zijn zus Ietje Gerrits-Latul hebben veel om te herdenken. Hun gedachten gaan uit naar hun vader Elisama Latul, oom Ama.
Hij hoorde bij een groep van 28 KNIL-militairen die in 1944 uit Japanse krijgsgevangenschap ontsnapten.Oom Ama Latul was tijdens de Tweede Wereld-oorlog militair in het KNIL en vocht aan de zijde van Nederland tegen de Japanners. Tijdens een van die gevechten werd hij gevangengenomen en als dwang-arbeider aan de Birma-Siam Spoorweg te werk gesteld. Tijdens een bombardement van de geallieerden wist hij samen met 27 andere gevangengenomen Molukse militairen, in november 1944, te ontsnappen uit het werkkamp bij Bangkok. Vanwege hun huidskleur vielen de mannen niet op onder de Thaise bevolking en wisten ze zo’n acht maanden lang onder te duiken. Oom Ama Latul werd als ‘nieuw’ gezinslid toegevoegd aan een Thais gezin.Na de Japanse capitulatie op 15 augustus 1945 meldden deze mannen zich weer bij hun compagnie en kwamen in een nieuwe oorlog terecht, de onafhankelijkheidsoorlog.Want Indonesië had zich op 17 augustus onafhankelijk verklaard.Oom Ama bleef ook ditmaal trouw aan de Nederlandse vlag.
Zoals bekend werden Molukse militairen in 1951 voor een ‘tijdelijk verblijf’ naar Nederland gebracht omdat ze niet in een onafhankelijk Indonesië konden blijven. Ze werden toen ook uit dienst ontslagen. “Nooit sprak vader over de periode in Japanse krijgsgevangenschap. Ook niet over de oorlog daarna”, zegt Minggus Latul terwijl hij een krantenknipsel laat zien. “Dit is in 1983. Toen kreeg mijn vader eindelijk het verzetsherdenkingskruis uitgereikt door de burgemeester van Ede. Anderen uit zijn groep kregen de onderscheiding toen ook.” De avond voor de overhandiging van de onderscheiding riep hij de kinderen bij zich om toen eindelijk het verhaal te vertellen.
Tante Ietje begrijpt waarom vader niet sprak over die tijd: “Hij nam de kinderen, maar ook oma in bescherming door ze niet over de gruwelijk-heden van de oorlog te vertellen. Ik kan me herinneren dat oma tijdens de oorlog het avondrood vergeleek met het bloedvergieten van de oorlog waarin haar kinderen zaten.
(In onderstaad video vertelt tante Ietje samen met haar broer Minggus haar verhaal)
” Waarom de erkenning zo lang duurde is voor Minggus en zijn zus Ietje een raadsel: “Misschien komt het omdat ze niet als dwangarbeiders waren geregistreerd. Terwijl ik hier een brief heb van generaal Spoor zelf, uit 1946, waarin hij schrijft dat hij eerbied en grote waardering heeft voor de wijze waarop deze mannen de krijgsgevangenschap hebben doorstaan. Ook spreekt hij grote waardering uit voor hun trouw aan Nederland.
Pas vele decennia later werd voor de Nederlandse overheid duidelijk dat ook deze voormalige militairen een onderscheiding verdien-den. “Maar dit hebben we zelf aanhangig moeten maken.”Voor Minggus en zijn zus is 15 augustus een belangrijke datum om te herdenken. Niet alleen herdenken ze hun vader maar ook de 27 andere militairen.
Dit is het verhaal, van de ontsnapping van 28 Molukse KNIL Militairen uit Birma-Myamar…
Een fragment uit hoofdstuk 7 van het boek “Vergeten krijgers : Ontsnappingen en verzet langs de Birmaspoorweg.” van Griselda Molemans.
“Vanaf het najaar van 1944 voeren Amerikaanse piloten bombardementen uit op de Birma-Thailandspoorweg. Tot grote frustratie van de krijgsgevangenen moeten de kapotgebombardeerde rails, bruggen en verbindingen met andere spoortrajecten hersteld worden. Op 11 november 1944 weet een groep Ambonese en Keiese Molukkers van de onoverzichtelijke situatie gebruik te maken door uit de bewaakte barakken in Bangkok te ontsnappen. Drie dagen en nachten doorkruisen ze zonder kompas rivieren, bossen en rijstvelden.
Op aangeven van sergeant-majoor Saimima bidden ze iedere ochtend het Onze Vader. ‘Anak anak, bangoen, soembajang!’, maant hij zijn manschappen. Wanneer ze de islamitische kampong Thapansun bereiken, dienen ze verborgen te houden dat ze protestants dan wel rooms-katholiek zijn. Alle vierentwintig mannen stellen zich voor met hun bijnaam, de moslimnaam die ze zichzelf gegeven hebben.
Lambertus Hurulean stapt naar voren en stelt zich voor als ‘Salim, zoon van Fatima.’ Piet Betaubun noemt zich ‘Mas Beta’ en Caecilius Fernatoeboen ‘Bang Penat’. Met hun beperkte Thaise woordenschat kunnen zich verstaanbaar maken. Lang kunnen ze niet in Thapansun blijven: Japanse militairen patrouilleren in de omgeving, waardoor de Molukkers naar het kleine dorp Lilidong vluchten.
Daar worden ze door de bewoners in aparte hutten ondergebracht. Het plan is om zo snel mogelijk de route naar de vrije zone in het noorden van Vietnam te vervolgen. Al snel wordt hen duidelijk gemaakt dat dit te gevaarlijk is. Vanuit hun schuilplaats besluiten ze informatie in te winnen over de verplaatsingen van de Japanse troepen en die aan een geallieerd contactpersoon met als codenaam ‘Kolonel Bangkok’ door te spelen.
Hoewel er onderling sterke verschillen zijn tussen de Ambonese en Keiese Molukkers is de afspraak dat ze bij elkaar blijven en elkaar steunen: als midden- en zuid-Molukkers zijn ze immers broeders van elkaar. Maandenlang weten ze honger, malaria, beri-beri en dysenterie te boven te komen.
* SPECIALE VRAAG: wie van u weet hoe de voornaam luidt van de Molukse KNIL-militairen Tuhusun en Hitubessy die deel uitmaakten van de verzetsgroep?
DE 28 VERGETEN MOLUKSE VERZETSSTRIJDERS.
Toen de Birma-Thailandspoorweg in oktober 1943 gereed was, werd een deel van de dwangarbeiders belast met het onderhoud ervan. Vanwege de bombardementen die de Amerikanen uitvoerden vanaf het najaar van 1944 werd dit werk levensgevaarlijk. Tegelijkertijd boden alle consternatie en chaos een groep van 28 Molukse KNIL-militairen de gelegenheid om op 11 november 1944 het werkkamp in Bangkok te ontvluchten.
Vóór hun ontsnapping hadden de mannen sabotage aan de spoorweg gepleegd door er grote keien op te plaatsen. Waardoor de goederenwagons met munitie en voedsel voor het Japanse 15e Leger aan het Birmafront ontspoorden. Eindelijk dan zijn hier de namen van ‘De 28’ die door de Nederlandse overheid als ‘deserteurs’ beschouwd werden en om die reden niet vermeld staan in de namenlijsten van de dwangarbeiders.
Opmerkelijk feit: er is altijd gesteld dat “geallieerde dwangarbeiders niet konden vluchten omdat ze vanwege hun huidskleur meteen temidden van de Birmese en Thaise bevolking zouden opvallen”. De Molukse militairen hulden zich in Thaise outfits en werden door Pattani -moslims geholpen om de geallieerde linies te bereiken.”
Dit zijn de namen van de 28 Molukse KNIL-militairen: J. Saimima, D. Manuhutu, J. Samson, J. Salakory, C. Abraham, Ch. Risakota, W. Risakota, Tuhususun, B. Gaspersz, M. Wattilete en J. Mailopo die na 1950 teruggekeerd zijn naar de Molukken; P. Betaubun, C. Fernatubun, M. Sarkol, P. Sahertian, S. Luhulima, F. Titalau, J. Tuturima, E. Latul, A. Titahena, D. Saimima, Reraholo, O. Supusepa, L. Hurulean, Rahajaan, Pohonwainwarin, Rahakbauw en S. Irijanan.
IIn de verhalen over de hellships staan de ervaringen van geallieerde krijgsgevangenen in Zuidoost-Azie en Japan centraal . Veelal buiten beeld blijven de verhalen van de grootste groep , de romusha’s en van de groep inheemste KNIL-militairen , zoals Molukkers en Menadonezen.De laatste jaren zien we dat tij keren. Er is steeds meer behoefte om de geschiedenis van Japanse dwangarbeid vanuit verschillende perspectieven te belichten, en ruimte te bieden aan onderbelichte verhalen. Maar er lijkt te veel tijd verstreken. De eerste generatie is bijna verdwenen en met hen hun verhalen. Hebben zij hun verhaal doorverteld of zijn ze voor altijd verloren?
Het Japanse woord romusha betekent letterlijk arbeider. Zo’n vier tot tien miljoen Aziatische romusha’s worden ingezet in de Japanse oorlogsindustrie. Door de uitermate slechte behandeling van deze groep krijgt het woord romusha de betekenis van dwangarbeider.
De Japanners zien het dichtbevolkte Java als een arbeidsreservoir. Alleen al op Java worden miljoenen romusha’s kortdurend ingezet bij bouwwerkzaamheden. Tien procent van hen is vrouw. Van deze romusha’s worden ruim 300 duizend verscheept naar bouwprojecten buiten Java zoals Sumatra, Oost-Indonesië en Noord-Borneo. Tijdens de zeetransporten vallen er onder hen veel slachtoffers. Niet alleen door de slechte omstandigheden maar ook door scheepsrampen als gevolg van torpederingen en bombardementen van de hellships, zoals met de Junyo Maru. De romusha’s werken onder extreem slechte arbeidsomstandigheden. Zij krijgen minimale voeding en medische verzorging ontbreekt. Daardoor overlijden tijdens de Japanse bezetting vier op de vijf van hen.
Het grootste deel van de romusha’s keert niet meer terug naar huis. Voor de meesten is de laatste locatie een anoniem zeemansgraf of massagraf.
Het Koninklijk Nederlands-Indisch Leger (KNIL) bestaat naast (Indo-)Europese dienstplichtigen en beroepsmilitairen ook uit beroepsmilitairen van inheemse afkomst, zoals Molukkers, Menadonezen, Timorezen en Javanen. Zij vechten tijdens de Japanse invasie mee aan Nederlandse zijde en worden na de capitulatie van Nederlands-Indië krijgsgevangen gemaakt.
Begin mei 1942 stelt de Japanse legerleiding deze krijgsgevangenen op vrije voeten omdat ze Aziaten zijn. Voorwaarde voor hun vrijlating is dat zij zich niet tegen Japan zullen keren. Het grootste deel van deze krijgsgevangenen verlaat de kampen en gaat in verzet tegen de Japanse bezetter.
Een deel blijft krijgsgevangen. Zij worden als dwangarbeiders verscheept door heel Azië. Schrijven is bij hen geen traditie, wel de mondelinge overlevering. Maar door hun ervaringen tijdens de Japanse bezetting en de daaropvolgende koloniale oorlog begint het grote zwijgen en stokt de overlevering. Hun verhalen blijven bij de nabestaanden én in de geschiedschrijving grotendeels onbekend.